Monday, May 28, 2007

De voorbije weken heb ik vaak geluisterd naar "Hissing Fauna, Are You The Destroyer", het nieuwe album van Of Montreal.
Wellicht is dit de plaats om uit te weiden over hoe mooi het is een conceptplaat te maken over depressies en zenuwinzinkingen, en er in te slagen alle stemmingswisselingen, zowel euforie als wanhoop, die daarbij horen in de muziek te laten weerklinken (en dus niet te neuzelen boven akoestisch gitaarspel).
Ik ga dit echter niet doen, voornamelijk omdat ik daar geen zin in heb.
In de plaats daarvan plaats ik een link naar een video waarin tweederde (denk ik) van Of Montreal een Bowie-nummer (Starman) covert, en dit op uitstekende wijze (opgemerkt moet worden dat de akoestische versies van de eigen nummers die ook op deze site staan, van mindere kwaliteit zijn, maar dit terzijde). De man op de achtergrond heeft trouwens bijzonder mooie bakkebaarden, die me enigszins aan een schaapsherder doen denken.

Ter aanvulling zal ik eveneens linken naar de videoclip voor "Heimdalsgate Like A Promethean Curse", een nummer uit het genoemde album (de videoclip 'vreemd' noemen zou overigens een behoorlijk understatement zijn).

Monday, May 7, 2007

Een groepje mensen had zich verzameld op straat. Ze stonden in een cirkel rond een man met een hoed en een rode jas, merkte ik toen ik dichterbij kwam.
"Ik ben een dichter", zei de man met zodanig veel autoriteit dat ik hem geloofde.
Tevens verstond hij de kunst dramatische pauzes te laten vallen, getuige daarvan de halve minuut stilte die volgde op zijn bekentenis tot het dichterschap.
"Mijn eerste bundel heette Bloemen van honing en sneeuw. Ik zal het centrale gedicht eruit declameren."
Een kuchje, dan een lange stilte.
Vervolgens spreidde hij de armen hemelwaarts, en sprak:

"Graag zou ik mijn heupen stoten
tussen uw massieve poten."

De mensen die zich rond hem hadden verzameld keken elkaar verward aan, en gingen daarna schouderophalend uit elkaar.
De dichter was hierdoor enigszins van zijn stuk gebracht.
"Jongeman!" declameerde hij in mijn richting. "Jongeman, misschien kan u me helpen!"

"Ik ben de wandelende
ontoereikendheid,"
mompelde ik
en schuifelde huiswaarts

Friday, April 20, 2007

ze beent mijn proza uit

ze vertelt over pijn
en ik herken haar verhalen
ze fluistert mijn naam
in doodgeboren talen

ze huilt, omdat ze God nooit heeft gekend
ik zeg: "ik ben blij dat je bij me bent"

Sunday, April 1, 2007

Ik ging zitten op een bank in het park. Het was onwaarschijnlijk warm en de lucht, gezwollen als een zwangere hondenbuik, was massief en leeg, op een donkerblauwe wolk na (een inktvlek op een nieuw hemd). Men zou verwachten dat een park op een dag als deze gevuld zou zijn met liggende en zittende jongeren, willekeurig verspreid en niet gebonden door formele gedragsregels. Dit was echter niet het geval, en als een gevolg van hun afwezigheid was ik alleen in het park.
Tijdens het zitten dacht ik na; eerst over algemene zaken zoals fruit en kleding, vervolgens over de vorige nacht.
Ik was naar een café geweest, dat staat vast. De naam van het café schoot me niet te binnen; misschien had het café geen naam, of misschien was ik deze vergeten. Wat ik me in elk geval herinnerde was het roken van sigaretten en het bestellen van drank. Dit gebeurde verschillende keren, en naarmate de nacht vorderde, klonk mijn stem steeds meer als boomschors. Het was een nacht gevuld met de geur van mogelijkheden, de zwarte inkt van de lucht scherp afgelijnd en tastbaar; het was een nacht vol van lachende mensen zonder jassen; een nacht die bijzonder geschikt was om vreemde gebeurtenissen te herbergen.
Twee van deze vreemde gebeurtenissen vonden plaats in het café waar ik die nacht op een stoel zat.
Het café was klein, en het aantal beschikbare zitplaatsen bijgevolg beperkt. De enige stoel die onbezet bleef was een barkruk aan het verste uiteinde van de bar. De reden van deze leegstand was ongetwijfeld de man op de aangrenzende barkruk. Door een combinatie van verschillende factoren zag deze man er agressief en opvliegend uit: zo maakte hij er een gewoonte van om zeer luid mee te zingen met elk nummer dat in het café te horen was, niet gehinderd door enige kennis van de juiste tekst. Tevens spuugde hij vrij vaak op de vloer, en op de leegstaande barkruk naast hem. Ik vond het wat bizar dat de barman hier geen opmerkingen over maakte, maar ik sprak hem hierover niet aan. Ik ben van mening dat men een barman zijn werk moet laten doen, zonder storende vragen te stellen. De avond vorderde, zoals dat meestal het geval is, en mensen kwamen het café binnen en vertrokken weer. De lege barkruk bleef echter leeg en niemand maakte aanstalten hier iets aan te veranderen, totdat er iets vreemds gebeurde (het zat er aan te komen, uiteraard). Er kwam een dwerg het café binnen. Hij keek wat rond, op zoek naar een vrije stoel, nam ik aan. Zijn blik kwam terecht bij de lege barkruk achteraan. De dwerg stapte naar de beangstigende man aan de bar en vroeg hem, zeer beleefd, het volgende:
"Excuseer mijnheer, kan u me even helpen? Zonder hulp geraak ik nooit op deze barkruk."
De beangstigende man stopte met zingen en keek spottend naar de dwerg.
"Als je niet alleen op een stoel geraakt, hoor je hier niet thuis. Oprotten, dwerg."
Alle aanwezigen in het café keken verbijsterd naar het vreemde duo aan de bar.
De dwerg glimlachte, schraapte zijn keel en zei (nog steeds zeer beleefd):
"U vergist zich. Ik ben geen dwerg, ik ben een bijzonder kleine reus."
Daarop draaide hij soepel om en stapte met rechte rug en opgeheven hoofd het café uit. Er werd wat gemompeld en gegniffeld, maar men vergat het incident vrij snel. De beangstigende man was de rest van de nacht minder beangstigend. Hij spuugde niet meer, en hij zong niet meer mee; hij staarde alleen maar voor zich uit. Ik vermoedde even dat ze elkaar kenden, de dwerg en de agressieveling, en dat ze dit vaker deden; voor de lol, als een vorm van theater. Enkele jaren voordien was ik op straat getuige van een scheldpartij tussen een oude vrouw en een jonge man. De oude vrouw was, om welke reden dan ook, bijzonder boos op de jonge man en ze riep herhaaldelijk iets over satan. De jonge man werd dit na een tijdje beu, en hij duwde de oude vrouw neer. Ik was op dat moment dronken, en ging ervan uit dat het straat-theater was. Na de val van de oude vrouw applaudisseerde ik dan ook uitbundig; dit tot grote ergernis van de rest van de omstaanders, die mijn mening kennelijk niet deelden. De oude vrouw bleef overigens liggen en wat later arriveerde twee politie-agenten en een ambulance. Deze herinnering bracht me aan het twijfelen over mijn vermoeden dat het incident met de dwerg een vorm van theater was. Mijn talent voor het herkennen van theater bleek immers niet bijster groot te zijn.

Dit soort gedachten en herinneringen speelden door mijn hoofd, totdat mijn aandacht werd getrokken doordat iemand naast me kwam zitten. Het was me helemaal niet opgevallen dat mijn buurman, een weinig opvallende man met een snor, vertrokken was. Zijn plaats werd nu ingenomen door een bijzonder knappe vrouw met watervallen zwart haar. Ze draaide haar hoofd naar me toe en glimlachte. Dit zorgde ervoor dat ik een blik kon werpen op haar gebit, dat er onberispelijk uitzag. "Hallo," zei ze, wat op zich genomen niet zo'n slechte opening voor een gesprek is. "Hallo," zei ik. Ik verwachtte min of meer dat een gesprek zich zou ontwikkelen, maar dat gebeurde niet. Enkele minuten spraken we niet met elkaar. Vervolgens vroeg ik: "Hoe gaat het?" Dat klonk nogal dwaas, eerlijk gezegd, maar de mooie vrouw scheen zich niet te storen aan deze dwaasheid. Ze glimlachte, knikte bedachtzaam en zei: "Het gaat goed."
Opnieuw viel het gesprek stil. Dat was een aardige streep door mijn rekening, vermits ik gehoopt had dat ze enigszins zou uitweiden over dit onderwerp. Een goed gesprek bestaat slechts bij gratie van de gestelde vragen, en met een vraag als "hoe gaat het" kom je doorgaans niet ver. Ik zuchtte dan maar, en dit leek voor haar het teken om te vragen: "en met jou?".
"Het gaat goed," zei ik. De lezer stelt zich op dit moment ongetwijfeld de vraag waar dit naartoe gaat. Ik moet toegeven dat ik me dezelfde vraag stelde toen ik in het café naast de mooie vrouw zat. Ik vreesde zelfs even dat ze zou weggaan zonder dat wij gesproken hadden over diverse dingen, zoals schaatsen en havermout, maar deze vrees bleek ongegrond: een gesprek ontwikkelde zich, traag en voorzichtig (zoals de meeste mooie dingen zich ontwikkelen).
We spraken de hele nacht met elkaar, en we dronken ook veel. Naarmate de nacht vorderde, werd het café alsmaar leger, totdat ik en de mooie vrouw als enige klanten overbleven. Er werd op die manier weliswaar veel beschikbare ruimte gecreëerd, maar toch gingen we steeds dichter bij elkaar zitten. Ik voelde de warmte van haar buik. Mijn herinneringen zjin versplinterd en onbetrouwbaar. Mijn hand op haar knie en haar ogen verdrinken. Ze kuste als een droom, met groene ogen en een mond van cocaïne.

Een man met een baard wandelt mijn bankje voorbij. Hij knikt ter begroeting in mijn richting. Ik overweeg mijn gedachten in een boek neer te schrijven, maar besluit het niet te doen.

Sunday, March 11, 2007

Alles is weg.
Ik denk dat ik iets verkeerd gedaan heb.

Monday, January 1, 2007

Jenny Lewis heeft een hele mooie stem en ze gebruikt die, godzijdank, om heel mooie liedjes te zingen. Zoals daar zijn:
The Charging Sky (Jenny Lewis & The Watson Twins)
The Good That Won't Come Out (Rilo Kiley)
Paint's Peeling (Rilo Kiley)
et cetera